Maandelijks archief: december 2012

Eilanden van gezond verstand

– In een recente omzendbrief van de justitieminister wordt de rechterlijabracadabrake macht aangemoedigd om het met criminelen op een akkoordje te gooien zodat die hun schuld kunnen afkopen en met een blanco strafregister naar buiten wandelen. Uw buikgevoel zegt dat dit niet kan? Het mijne ook, maar wij zijn dan ook geen juristen.

– Auteursrechtenvereniging Sabam haalt inkomsten uit het repertoire van muzikanten die niet bij haar zijn aangesloten. Ook als u zelfgemaakte muziek speelt in het park, moet u afdokken. Stront aan de knikker, denken wij, hier blijft geld hangen waar het niet hoort. Dat denkt u fout: een bij koninklijk besluit opgerichte vzw kent geen winstbejag.

– Deze maand nog ging een trotse, veelkoppige delegatie namens de Europese Unie de Nobelprijs in Oslo afhalen. Dezelfde E.U. die een niet door ons goedgekeurde grondwet door de strot joeg, de oorlog in Joegoslavië niet kon verhinderen, de ogen sloot voor de Griekse dubbele boekhouding, door het merendeel van de Europeanen wordt gehaat, en nu op het punt staat om uiteen te vallen? Jawel. Als uw eksterogen ervan gaan jeuken, ga dan naar de apotheker.

– En dan is er natuurlijk nog de bizarre constructie, “België” genaamd, waar men, na 500 dagen onderhandelen om het land te redden, van een Vlinderakkoord bevalt waarin de hoofdstad voor eens en altijd een eentalig-francofone procureur krijgt, dankzij de kleine lettertjes in de tekst van het akkoord. “Te gek om los te lopen”, voelen wij met onze ellebogen. Ach, wat weten wij van staatszaken af.

Vier proeven van lichte absurditeit, gegrepen uit het voorbije jaar, waarin onze neus iets anders vertelt dan wat ogen en oren te verwerken krijgen. Elke dag was er wel iets dat de haren deed recht staan, alsof er een nagel op een bord kraste. Dat buikgevoel, de ellebogen, stekende eksterogen, de reukzin,- wat zijn dat voor fenomenen?

Eigenlijk gaat het om datgene wat wij doorgaans als gezond verstand betitelen, tegenwoordig ook wel “emotionele intelligentie” genoemd. Ook termen als intuïtie, no-nonsense-attitude en down-to-earth-denken horen in dat rijtje thuis. Vrouwen hebben het meer dan mannen, kinderen meer dan volwassenen, dieren meer dan mensen. Politici, juristen, kunstenaars, wetenschappers en filosofen hebben het weinig of niet: zij bezitten vooral het ziekelijk verstand,- de reden waarom ze door niemand nog ernstig genomen worden, behalve door zichzelf.

Als ik moet nadenken waarom ik het jaar 2012 zo’n akelig jaar vind, dan kom ik steeds weer uit op het totaal ontbreken van het gezond verstand. Veel nep en pep, maar weinig observaties dat de keizer geen kleren aan heeft. De nu ter ziele gegane Lijst Dedecker ontdekte dat gezond verstand als stoplap, en terecht: er is geen betere metapolitieke baseline denkbaar, hoeveel men ook mag leuteren over populisme.

Graag wil ik die term nu terug uit het partijpolitieke vaarwater halen: hebben wij nog een soort oerintelligentie onder het schedeldak zitten, die een alarmbel doet rinkelen als de onzin om zich heen grijpt? Ja dus. Maar het zit diep, en het zakt nog.

Anterior insula: het zoogdier in ons

Recent breinonderzoek lijkt dat te bevestigen. Onze hersenen zijn niet alleen in functionele zones onderverdeeld, ze zijn ook gelaagd, waarbij oudere en nieuwe delen van het brein soms met elkaar in conflict gaan. Er is niet één intelligentie, er zijn er minstens twee,- het brein is polair. Opvallend daarbij is, dat de neocortex, het jongste deel, ons toestaat om abstract te redeneren, op lange termijn te plannen, en wiskundige vergelijkingen op te lossen,- maar zich ook het gemakkelijkst tot leugens en uitvluchten laat verleiden. Onze nieuwe hersenen zijn gemaakt om te liegen. En belogen te worden.

Het “gezond verstand” anderzijds, blijkt in een ouder deel van onze hersenen te schuilen, zoals Californische wetenschappers onlangs constateerden. In dit anterior insula, een overblijfsel van het zoogdierenbrein, helemaal weggestopt aan de binnenzijde, huist het empathisch vermogen, de reukzin, en alles wat wij ondInsulaer intuïtie en instinct rangschikken.

De dierlijke oorsprong van die insula blijkt al uit de manier hoe bijvoorbeeld een kat een spiegel bekijkt,- namelijk als een ordinair stuk glas. Apen daarentegen zijn in staat om zichzelf in de spiegel te zien en worden opgewonden of agressief. Wie is de domste?

Het probleem met die kat is dat ze ook niet te conditioneren valt, geen trucjes aanleert, en –in tegenstelling tot de hond-, niet geneigd is om 50 keer achter een namaakbeen te rennen en het te apporteren, in ruil voor een koekje. Slimme hond? Of bezit de kat teveel gezond verstand om zich met die oefeningen in gehoorzaamheid in te laten? Vergelijk met de voorbeelden aan het begin van dit essay, en merk hoe de bordjes verwisseld worden: wie zich domweg laat conditioneren wordt als intelligent beschouwd. Het is tot op vandaag een norm in het onderwijssysteem: leervermogen als manipuleerbaarheid. Wie bedankt voor de eer en de truc doorheeft, is zogezegd laagbegaafd.

Het “gezond verstand” huist in de anterior insula, een overblijfsel van het zoogdierenbrein, samen met de reukzin. Niet toevallig gaan beide sterk achteruit…

In tegenstelling tot het filosofendom vandaag, is de Westerse filosofie sinds de Griekse oudheid in de eerste plaats een poging om het gezond verstand te rehabiliteren. Vandaag is filosofie academisch-onverstaanbaar geneuzel, terwijl ze van oorsprong daar net tegen inging. Plato en Aristoteles, de academici bij uitstek, moesten het ontgelden.

Diogenes

Diogenes brengt Plato een gepluimde haan.

De beruchte paradoxen van Zeno van Elea uit de 5de  eeuw voor Christus zijn bijvoorbeeld staaltjes van bijtende ironie tegenover de almacht van de logica en de soevereiniteit van de rede. De paradox die “bewijst” dat een vliegende pijl eigenlijk niet beweegt omdat zijn traject uit oneindig veel stilstaande momenten bestaat, is gewoonweg een komisch bewijs ex absurdum. Elk kind weet namelijk dat die pijl wél vliegt. Zeno gaat, doorheen de frontale kwabben, op zoek naar de primitieve hersenen die het vertikken om de redenering te volgen, ondanks de taalkundige valstrik.

Frappanter nog is het voorbeeld van Diogenes van Sinope, bijgenaamd de hond, die op straat zijn gevoeg deed en in een ton woonde: het dierenbestaan in de praktijk. Een impulsieve denker zonder neocortex, zo lijkt: jammer dat men nooit onder zijn schedeldak heeft kunnen kijken. Toen Plato de mens kwalificeerde als “een wezen zonder pluimen, op twee benen”, ging hij met een gepluimde haan tot in diens academie, met de onsterfelijke woorden: “Zie, de mens!”. Terecht ziet de filosoof Peter Sloterdijk hem als een voorbeeld voor alle andere filosofen: teugelloos, onomkoopbaar, onbeschaafd, en absoluut down-to-earth.Maar het is ook diezelfde Sloterdijk die, in het zog van andere desillusionisten zoals Adorno, het gezond verstand als een quasi-verloren zaak beschouwt, en het cynisme van de moderne ratio ziet triomferen.

Tot op vandaag is de instrumentele, “koude” intelligentie dominant in alle sociale geledingen: politiek en economie, maar ook kunst en cultuur.

In de menselijke ontwikkeling is het instrumentele denken en handelen immers bijzonder succesrijk geweest, vanaf het moment dat de homo sapiens de savanne ontdekte, tot pakweg 1914. Het technische denken richtte zich niet alleen op de natuur, maar ook op de samenleving zelf. Het onderdrukken van de (dierlijke) instincten was daarbij een primordiale strategie. Typerend is dan ook de achteruitgang van het reukorgaan, maar tevens de toenemende zin voor taalspel en retorische manipulatie, waarvan het politieke leven doordrongen is, naast uiteraard de logica van de vrije markt en het reclamediscours.

Het was dus kwestie om bepaalde subversieve hersenzones te neutraliseren. Tot op vandaag is die instrumentele, “koude” intelligentie dominant in alle sociale geledingen, kunst en cultuur inbegrepen. Depressies, uit de pan swingende zelfmoordstatistieken, een bloeiende Prozac-farmacie, en een complete escapistische genotindustrie zijn de keerzijden.

Het staatsblad en de Zoeloes: de terreur van de tekst

In zijn roman “Animal Farm” (1945) heeft George Orwell meesterlijk die mensenmaatschappij bescanimalfarmhreven, als een maatschappij van gedenatureerde zoogdieren, waar de leugen triomfeert, en waar niemand nog over een reukorgaan blijkt te beschikken om die leugen te doorzien. Van daaruit hebben propaganda en alle mogelijke manipulatietechnieken vrij spel.

Het pervers karakter van de tekst, als een middel om mensen plat te lullen, ook als het zogezegd om een logisch steekhoudende, “rationele” tekst gaat, is alomtegenwoordig in de moderniteit. Mensen moeten allemaal schoolgaan en kunnen lezen, niet om slim te worden, maar net andersom, om hen vatbaar te maken voor manipulatie.

Zowel systemen als individuen ontlenen hun autoriteit aan een complex taalgebruik, een groteske overdaad aan woorden, frasen, alinea’s en voetnoten, die op de duur alleen nog naar elkaar verwijzen. Het euvel komt voor bij wetenschappers, technici, kunstenaars, en zeker ook politici. Er ontstaan dan kasten van specialisten die elkaar afschermen via een jargon dat zogezegd noodzakelijk is om ingewikkelde knopen te ontwarren, terwijl ze de knopen juist nog dikker maken.

Mensen moeten allemaal schoolgaan en kunnen lezen, niet om slim te worden, maar net andersom, om hen vatbaar te maken voor manipulatie.

Teksten dienen daarbij niet om te informeren, maar, integendeel, om macht uit te oefenen en te desinformeren. Niet eens de slogans zijn de gevaarlijkste, wel de hermetische teksten die een eigen kaste van interpreten in het leven roepen. Overal kom ik die mistspuiterij tegen, en overal vindt men de bijbehorende techneuten, ook ver buiten de sfeer van het geschreven recht. Probeert u bijvoorbeeld eens Courant te lezen, de driemaandelijkse nieuwsbrief van het (toch door u en mij in leven gehouden) Vlaams Theater Instituut, en erger u aan de pogingen om vooral het gezond verstand te omzeilen.

Of lees gewoon een roman, en zoek u vergeefs een weg in het labyrint van de metaforen, waarbij de auteur altijd per definitie slimmer is dan de lezer. En waarbij de recensent, de beroepslezer, u wegwijs kan maken.

Elk jaar spuit het Belgisch Staatsblad zo’n 70.000 bladzijden aan wetten, wetjes en reglementen uit, die u en ik niet kennen maar wel geacht worden te kennen. Advocaten staatsbladen fiscalisten varen er wel bij: zij hebben de echte macht in handen, een macht die misdadigers uit de gevangenis houdt wegens zgn. procedurefouten. De Rieders en Vermassens van deze wereld moéten het ingewikkeld houden en sturen “de wetgever” ook zo aan: een perfecte synergie, want ook het parlement zit vol juristen.

En zo zijn we weer bij onze voorbeelden aan de inleiding en de procedurekwesties: juridisch abracadabra versus rechtvaardigheidsgevoel, de eerste wint vrijwel altijd. Zonder in complottheorieën te vervallen, ben ik ervan overtuigd –het buikgevoel zegt het me-, dat het systeem dit wereldvreemd formalisme net hanteert om het gezond verstand van de modale onderdaan te degraderen tot iets archaïsch, impertinent, achterlijk. Wie zich dan nog op het buikgevoel beroept, is een populist, een raddraaier, misschien zelfs een fascist. Let weerom op de Orwelliaanse omkering: het zijn de goochelaars van de kleine lettertjes die de democratie rechthouden. Dat is exact de stellingname van Meester Hans Rieder, kampioen van de procedureslagen, die zich opwerpt tot verdediger van de rechtstaat.

De nieuwe hersenen zijn gemaakt om te liegen. Ze maken de “juiste” contracten op, inclusief de kleine lettertjes. Wie zich dan nog op het buikgevoel beroept, is een populist, een raddraaier, misschien zelfs een fascist.

Met “het systeem” bedoel ik overigens niet alleen de politieke macht, maar tevens heel de culturele, maatschappelijke en economische bovenbouw die zich van de taal bedient om het status-quo te handhaven. Alle teksten zijn protocollen die dat status-quo hernieuwen. Van de wettekst, over de bijsluiter van een geneesmiddel, tot de roman. Wie ze tracht te lezen, ondergaat de logica van de kleine lettertjes, en waagt zich in een semantisch labyrint.

Het is dus in de retorica een kwestie van bedotten of bedot worden. Het zogenaamde pact kent altijd een winnaar en een verliezer. Meestal staat het gezond verstand aan laatst genoemde kant, gewoonweg omdat de manipulatieve taal zelf uit de neocortex voortkomt. Neutrale akkoorden bestaan niet, het ziekelijk verstand stelt ze op.

In het Belgische communautaire kluwen is die cultuurkloof frappant: de Latijns-francofone zetting van het verdrag speculeert op de taalkundige ambiguïteit en het misverstand. Het zijn teksten, met voorbedachten rade gecodeerd om het gezond verstand te omzeilen. Keer op keer worden de Vlamingen in de onderhandelingen dan ook bedot, omdat ze de kleine lettertjes niet lezen. Waarna ze als geslagen honden jammeren. Terwijl ze beter van de onderhandelingstafel waren weggebleven.

Inca's

Aztekenleider Montezuma “onderhandelt” met Fernando Cortez

Men realiseert zich nog veel te weinig dat een overeenkomst meestal een unilateraal-taalmanipulatief project is. J.P. Rondas lanceerde in dat verband het begrip “rotte compromissen”: in de permanente diplomatieke conferentie die België heet, zitten er altijd adders onder het gras, intellectuele boobytraps die de minst sluwe partij duperen. Dat zijn meestal de  onverlichte Vlamingen: ze rateren de dubbele bodems, ze denken niet literair genoeg, ze missen beschaving.

In dezelfde logica “kochten” de Amerikaanse pioniers land van de Indianen voor een krat whisky, omdat de Indianen niet eens een woord hebben voor “grondbezit”. De lezing van de pioniers haalde het uiteraard; alcoholisme, syfilis en andere beschavingsziekten bij de Indianen deden de rest.

Een gelijkaardige semantische angel bevatte het verdrag tussen blanke voortrekkers en de Zoeloes, in Zuid-Afrika anno 1838. Het contract sprak over een definitieve overdracht van land, terwijl de inboorlingen dat helemaal anders zagen, als een soort tijdelijke concessie, wat meer overeenkomt met het natuur- en gewoonterecht.   Vertalingsprobleempje dus, waar hebben we dat nog gezien. Het misverstand werd dan maar gewapenderhand beslecht: 10000 Zoeloes, weliswaar in de meerderheid maar enkel gewapend met pijl en boog, werden, in naam van de blanke beschaving, met geweren en kanonnen afgemaakt. De nabijgelegen rivier heet sindsdien de Bloedrivier.

Mocht iemand zich nog afvragen waarom ik mij als anti-Belgicist en Vlaams-republikein blijf outen: het is de Zoeloe in mij die de diplomatieke Noord-Zuid-conferentie opblaast.

Het scheermes van Ockham, of dyslexie als verzetsdaad

Lagarde4

Zoek de fout

Ik haal dat conflict tussen moderne intelligentie van de kolonist, en het gezond verstand van de “primitieve” aboriginal, aan als een illustratie van een diepe cultuurkloof die dwars door ons eigen brein loopt. We leven in een cultuur waarin de ene intelligentie de andere kannibaliseert.  Heel de troep waar we nu tegen aan kijken, van bankencrisis over milieucrisis tot identitaire crisis, is het gevolg van een fatale expertendictatuur die zich, via de taalkundige versluiering, bewust aan het gezond verstand onttrok.

In de 13de eeuw maakte ene Willem van Ockham nochtans al korte metten met de woordenkramerij en het techneutendom, via het fameuze scheermes-van-Ockham: “Entia non sunt multiplicanda sine necessitate”. Vrij vertaald: “Maak het niet ingewikkelder dan nodig”.  Een leuze waarvan het subversief gehalte nog steeds te weinig wordt erkend. Want William stelt zich hier op de plaats van de kat die niet achter het been wil hollen, of het beest dat niet in de spiegel wil/kan kijken. Het gezond verstand als dyslectische strategie: schrap de tekst, en zie hoe de dubbele bodems in elkaar stuiken. Probeer niet te lezen, maar ont-lees. Tracht het nonsensikale niet te be-grijpen maar laat het los.

De tegenstrategie van Diogenes blijkt uiteindelijk de enige houdbare. Koop gewoon dat laatste model van I-pad niet, laat dat boek dat u “moet” lezen liggen, zap weg van de reclame, en volg vooral uw neus.

Terecht ontstaat er bij de jeugd een leesmoeheid en een afkeer van de tekst, vanuit hetzelfde motto “Entia non sunt multiplicanda…”, vrij vertaald als “stop dat gezever”.   Ondanks alle pedagogische vernieuwingen is de school, als tekstueel instituut en bastion van het abstracte denken, op zijn retour. We gaan naar een maatschappij van doe-het-zelvers en amateurs.

Die sub- en anticulturele revolte, onder meer zichtbaar in de herwaardering van de spreektaal, tussentaal, alternatieve geheimtaaltjes en allerlei officieuze idiomen (SMS, chattaal, het rappen), zie ik als de creatie van talloze nieuwe eilanden, waarop de klassieke grammatica van de macht zich misschien wel compleet zal verkijken.

De vraag is tenslotte, of wij nog een postkoloniale toekomst hebben, waarin we onze biologische conditie kunnen herwaarderen. Is het dier in ons nog te redden?  Het probleem is dat de oerintelligentie van het zoogdier nooit een conventionele oorlog kan winnen tegen de cynische rede van de homo sapiens. Net daarom moeten de nieuwe primitieven, waartoe ik mezelf reken, de confrontatie met het systeem misschien beter uit de weg gaan. Het debat is niet altijd zinnig, de negociatie is dikwijls een spel met valse kaarten.

De tegenstrategie van Diogenes blijkt uiteindelijk de enige houdbare. Koop gewoon dat laatste model van I-pad niet, laat dat boek dat u “moet” lezen liggen, zeg uw krantenabonnement op, blijf wegzappen van de TV-reclame, kweek groenten in de tuin of op het plat dak, en volg vooral uw neus. Het klinkt geitenwollen sokken, maar het is gewoon,- nu ja,- de intelligentie van de anterior insula die spreekt.

Nieuwe – en eigenlijk oudere- vormen van intelligentie gedijen niet in foute structuren. Om dezelfde redenen moeten vrouwen ook niet gaan voetballen, oorlog voeren, auto rijden, politiechef worden of het IMF leiden. Op een hallucinante foto zien we Christine Lagarde, topvrouw van het Internationaal Munt Fonds, op een groepsfoto met een hele roedel oude heren, een meute DSK-incarnaties. Terwijl – en nu krijg ik alle feministen over me heen-, ze beter terug de keuken in zou verdwijnen, van oudsher de plek van het gezond verstand. Laat de mannelijke, koude intelligentie zichzelf om zeep helpen, vrouwen functioneren hier slechts als dekmantel.

Persoonlijk geloof ik dan ook eerder in enclaves dan in bezettingen. Een positie van tamelijk afstandelijkhuis, ironisch incivisme lijkt me momenteel de beste overlevingskans voor het gezond verstand. Zoals de anterior insula er trouwens bij ligt, letterlijk als een eiland. De onzin en de waan zijn overal, behalve op plekken en plekjes die de kolonisten de moeite van het betreden niet waard vinden. Grote, gecoördineerde campagnes, witte marsen en wereldverbeteringsoffensieven (“Occupy Wall Street!”) tegen het mondiaal cynisme zullen niets uithalen, integendeel,- ze zullen meegetrokken worden in het bad van de relativiteit en het retorische valsmunterij, tenzij ze gewoon platgeslagen worden.

Het scheermes van Ockham knipt niet alleen genadeloos in de tekst, maar durft ook de polarisatie te tonen, en verdeelt het menselijk universum in twee helften: dat van de waanzin en dat van de redelijkheid. Aan u en mij om een kant te kiezen.

Helemaal aan het einde van dit essay erken ik als auteur en criticus ook de mislukking van mijn rebellie: elke poging om de complexiteit te deconstrueren, eindigt in nieuwe complexiteit. Elke cultuurkritiek, elke literaire aanval op de bibliotheek, eindigt als voetnoot van het Grote Boek. Toon bovenstaande tekst willekeurig aan 100 mensen op straat, en hooguit 5 zullen er iets van snappen, of doen alsof. Hij is dus even hermetisch en corrupt als dat wat hij bestrijdt. Dat bevestigt alleen dat echte kritiek buiten de tekst moet gaan, hem daadwerkelijk moet negeren.

Zoals de beste boeken de ongeschreven boeken zijn, is de beste lezer de niet-lezer. Hij weze gewaarschuwd.

De discrete onzin van vaderlandslievende boekjes

Zopas verscheen het boBarnardekje van Benno Barnard en Geert van Istendael (met kleine v, noblesse oblige) “Een geschiedenis van België voor nieuwsgierige kinderen, en hun ouders”.

Ik had er al eerder in gegrasduind, en had sterke twijfels over de informatieve waarde van deze kerstboompromotie. Na lezing van de ronduit onnozele en hagiografische “kritiek” in De Standaard van vandaag, neemt die scepsis nog toe. Dat zal de bedoeling niet geweest zijn van recensente-van-dienst Jelle Van Riet (wiens echtgenoot Helmut Lotti de boekpresentatie opluisterde, puur toeval hoor!), maar ik heb nu eenmaal een hekel aan recensies die er uitzien als vriendendiensten.

De schaduw van B plus

Barnard en Istendael dus. Natuurlijk kennen we deze Vlaams-Hollandse versie van Statler en Waldorf al een hele tijd. De verdiensten van de twee tricolore (k)narren voor het Belgische vaderland zijn niet gering. Tijdens de voorstelling van het boek zong Helmut Lotti de Brabançonne, en dat zet uiteraard de toon. Beide literatoren zijn lid van de B+ lobbyclub, een fijn allegaartje van oude adel, nieuwe rijken, een klad proffen en schrijvers van tweede en derde garnituur, die zich expliciet uitspreken voor méér België.

In wezen zijn het ongeneeslijke, ouderwetse romantici die geen oog hebben voor maatschappelijke en politieke dynamiek. Barnard ziet België nog steeds als de reïncarnatie van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie (jawel), en van Istendael heeft het steeds maar weer over “de schoonheid van het Belgisch labyrinth”. Beiden leven in een semi-literaire fantasiewereld die via dit soort boekjes een schijn van echtheid krijgt.

Ze leven in een andere tijd, die van de Belle Epoque tijdens het interbellum, toen de Brusselse bourgeoisie zich vergaapte aan de escapistische konterfeitsels van Delvaux en Magritte. Kunst die het Belgische malgoverno als het ware sacraliseerde tot een Imperium van Koning Absurdum en Koningin Nonsense. Tot in de jaren ’90 pronkte Verhofstadt met de bolhoed van Magritte, als nationaal icoon. Tot de paarse ballon ontplofte en slechts losse flodders naliet. We ruimen ze nog steeds op.

Het Dexia-debâcle, het feit dat we het duurste land van Europa zijn, Electrabel/Suez, heel de financieel-economische verstrengeling van de haute finance met het Belgische hof, de communautaire knoeiboel, de rotte compromissen,- het gaat allemaal aan onze bevlogen amateurgeschiedschrijvers voorbij. Of net niet: ze juichen het toe, onder het motto “hoe vettiger, hoe prettiger”. Beiden zweren bij de versleten beeldvorming van België, als een surrealistisch kunstwerk waarin niets klopt en alles wankelt, maar dat we niettemin “mooi’ moeten vinden en zelfs als imago naar het buitenland moeten uitdragen. Dat we daarbij de internationale risée zijn, en beschouwd worden als een gedegradeerde asfaltbaan tussen Nederland en Frankrijk, nemen ze er graag bij.

Uiteraard hebben de twee ook niets op met de Vlaamse beweging of met het Vlaams-republikeinse streven, zoals de B+ club het ook voorschrijft. Steeds maar weer wordt door de heer Barnard Vlaams autonomisme, separatisme, racisme en xenofobie door elkaar gehaald, waarbij tonnen mest over de hoofden van de zwartgele fascisten neerkomen. Subtiliteit is aan deze poëet niet besteed, politieke nuance nog minder.

Wafeltjestaal

En dan de pedagogische insteek van het boekje. Op zich is het uiteraard een nobel initiatief om kinderen wat historische kennis (en veel belangrijker nog: historisch inzicht) aan te bieden. De aanleiding voor het boek zou ontstaan zijn toen het zoontje van Barnard op 10 november van school thuis kwam, met de mededeling dat hij de dag daarop vrijaf had, zonder te weten waarom.

Inderdaad, 11 november, wapenstilstand. Ik weet niet waar de spruit van Benno school loopt, maar de mijne weet wél wat die datum betekent, en moet tot overmaat van ramp de complete Coburg-dynastie van buiten kennen, van Leopold I tot Filip. Dat die eerste wereldoorlog ook de aanzet werd tot het Vlaamse activisme, waarbij de verbroken belofte van Albert I aan de Vlamingen de eerste stoot was tot een anti-Belgische radicalisering, gevolg door de eerste repressiegolf, Berufsverbot voor flaminganten, uitlopend in de collaboratie,- die historische logica leren ze uiteraard niet op onze schoolbanken. En dat past ook niet in het tricolore plaatje van Barnard en van Istendael.

Maar minstens even erg is de neerbuigend-kinderachtige taal waarmee de vaderlandse geschiedenis aaneen wordt gepraat, als uit de mond van de kerstman. Hosties worden “de wafeltjes die het lichaam van Christus voorstellen”, en Alva was blijkbaar een “loser”. Tja. Alsof kinderen alleen nog de Vlaams-Engelse tussentaal machtig zijn, en alles in Brusselse wafels omrekenen.

Ook de opzettelijke verwarring (of is het echt onwetendheid?) tussen de Belgen waar Julius Caesar het over had in zijn “Commentarii de Bello Gallico”, (zijnde de Keltische bewoners van Noord-Gallië in de 1ste eeuw voor Christus, tussen de Rijn, de Seine en de Marne, tot en met Zuid-Engeland),  en de staatsburgers van het huidige België, ruikt naar een geschiedschrijving à la Henri Pirenne, de ondertussen beruchte officiële historiograaf en intimus van Albert I, die de waarheid op bestelling opleukte tot een legendarische fantasie voor vorst en vaderland.

En dat brengt ons weer tot de essentie van deze patriottistische kinderbijbel: een genante restauratiepoging voor een regime dat sowieso op zijn laatste benen loopt. Het désinformeert zoveel als het informeert, en inspireert nergens tot historische kritiek of zelfs maar enige ironie. Vroom whishfull-thinking wordt afgewisseld met leugentjes-om-bestwil en een flinke dosis flou artistique. Dit past in de rij waar het sprookjesboek van Koningin Fabiola te vinden is.

Vaderlandslievende boekjes deugen zelden. En vooral als dichters lessen in geschiedenis willen geven, is het oppassen geblazen.

Johan Sanctorum