

Als Donald Trump de samenleving ‘verdeelt’, dan is hij goed bezig, want dat is namelijk de essentie van democratie.
Men mag voor of tegen Trump zijn, voor of tegen Marine Le Pen, voor of tegen Alternative für Deutschland, voor of tegen het VB bij ons, maar wat me enorm stoort is, dat hun tegenstanders zich beschouwen als de enige democraten, waardoor Trump en C° haast om morele redenen zouden moeten afgestopt of misschien wel verboden worden.
Die moraal van de hypocrisie kenmerkt ook de recente uitspraak van Barack Obama, gericht tegen Donald Trump: ‘Onze leiders moeten proberen ons samen te brengen in plaats van te verdelen’. Dat kan kloppen voor verkozen leiders, maar niet voor politici die in verkiezingen opkomen. Zij moeten niét heel het electoraat willen vertegenwoordigen, maar net wél verdelen, zodat de kiezer ook weet wat er te kiezen valt. Denkfoutje van Barack dus. Of toch bewust sofisme?
Pedagogie
Vive la différence. Wanneer een handvol studenten van de univ van Illinois probeert om een meeting van Trump te verhinderen, dan is dat een uiting van ondemocratische logica en een zeer onvolwassen politiek inzicht. Waarom gaan ze niet militeren bij Bernie Sanders, de andere smaakmaker van de voorverkiezingen in de VS, én absolute tegenpool van Donald Trump? Uit wat voor een bekakt milieu moet je komen, om een ideologisch anders denkende het spreekrecht te misgunnen, omdat hij/zij zou ‘polariseren’?
Een politiek die bij voorbaat ‘verenigt’, is op zijn best banale consensusdemocratie à la Steve Stevaert of de aloude CVP in Vlaanderen, en op zijn slechtst regelrecht fascisme. Verkiezingen waarbij de enige kandidaat 99,9 % haalt (de 0,1 % zat met buikloop op het toilet) zullen inderdaad wel ‘verenigen’, maar zijn volstrekt waardeloos als confrontatie van politieke ideeën.
Dus ja: wij hebben Trumps nodig, om nog te weten waar het over gaat. Het gebruik van zogenaamde ‘opruiende’, ‘beledigende’ en/of ‘simplistische’ taal, waardoor de politicus het etiket ‘populisme’ opgespeld krijgt, is zelfs een kwestie van pedagogie op een moment dat niemand door het bos de bomen nog ziet. Ik zie geen enkel probleem in elliptische bewoordingen of in karikaturale voorstellingen, zogenaamd ‘grof’ taalgebruik. Met Trump en Sanders kan een klein kind terug begrijpen wat ‘rechts’ en links’ betekent, terwijl we daar vroeger universiteitsprofessoren voor nodig hadden. De verkiezingen als strijd tussen uitersten én cursus politicologie: kan democratie mooier zijn? In die zin blijven de PvdA en het VB de interessantste partijen in Vlaanderen. Vooral de twee als koppel: als water en vuur, geen mogelijkheid om er een Belgisch compromis uit te destilleren. Pure schoonheid, als dat woord kan gebruikt worden in een ideologische context.
‘Spelbrekers’
Het verschil dus. Bij de vermaledijde populisten gaat het voor het merendeel gewoonweg om wat in de economie ‘disruptieve spelers’ heet: buitenbeentjes die inbreken in het systeem, met een ander discours, een andere strategie, waardoor het normale spel uit zijn hengsels dreigt gelicht te worden. Ze zijn nodig, nuttig, essentieel voor de democratie zelf.
Uiteraard is een en ander vervelend voor de partijen en politici die garen spinnen bij vaagheid, het compromis en het enerzijds-anderzijds-verhaal. Vandaar de als stigmatiserend bedoelde uitspraak van Barack Obama jegens Donald Trump.
Angela Merkel doet natuurlijk net hetzelfde: waarschuwen voor ‘verdeeldheid’ om haar eigen hachje te redden. Het welbekende politiek establishment is an sich conservatief, gericht op het zelfbehoud, en dat straalt negatief af op de ideologische duidelijkheid. Genoemde Barck Obama is zelf begonnen als vreemde eend en spelbreker (alleen al door zijn huidskleur), pakte uit met een gedurfd sociaal programma, maar eindigt als een dorpspastoor die de kerk in het midden wil houden. Macht is een bizar ding: elke politicus streeft ernaar om zijn/haar programma uit te voeren, maar eens die macht bereikt –al dan niet gedeeld-, is de primaire strategie gericht op het behouden van die macht, koste wat kost.
Quid N-VA?
Dat brengt ons naadloos bij het Vlaams/Belgische politieke landschap en dé partij van de laatste jaren, de N-VA. Zelf begonnen als rebel tegen het politieke establishment, is ze in sneltempo geëvolueerd naar de status van systeempartij, die andere, nieuwe spelers zal proberen te discrediteren of zo lang mogelijk uit het spel zal houden.
De vraag die tal van politicologen bezig houdt, hoe flamingant of hoe donkerblauw de N-VA is, is zelfs niet de hoofdvraag. Punt is, dat de partij van de verandering zal eindigen als de partij van het status-quo, en dat de partijleiding al lang gekozen heeft voor consolidatie van de macht. Wat heeft ze in dat opzicht nog te winnen bij een Vlaams-republikeins radicalisme? Niets uiteraard. Benieuwd hoe lang klassieke flaminganten nog gaan geloven dat de volgende legislatuur met de N-VA een Belgisch breekpunt zal opleveren.
Dat heeft natuurlijk met status en politieke carrières te maken. Politici zijn ook maar mensen, en een partij behoudt haar gewicht door postjes te verdelen, het veld te bezetten en, jawel, de kerk in het midden te houden. ‘Le nouveau CVP est arrivé’, schreef Bart Maddens al in 2014. Op dat moment mogen, moeten zelfs nieuwkomers de rust verstoren, zoals in de wolvenroedel het alfadier wordt uitgedaagd door een neofiet. Misschien heeft democratie ook wel iets met dat biologisch principe te maken, en niet alleen met het tellen van stemmen en het verdelen van posten.
Het spannendste en meest vruchtbare aan politiek is niet de macht op zich, maar machtsverschuivingen, revoltes, paleisrevoluties. De evolutie van een samenleving laat zich aflezen in breekmomenten, en het is aan de democratie om te beletten dat het systeem de vergrijzing en verkalking van de macht cultiveert.
Want jawel, ‘Eenheid maakt macht’: nader beschouwd toch een slogan met een vreemd randje.
Santiago Calatrava
Architectuur is, van zodra het woord bestond, altijd een problematische discipline geweest. Het bevat het Griekse ‘tekton’, wat timmerman en bij uitbreiding vakman betekent. In essentie gaat het dus om de mens, een dak boven zijn hoofd, en de kunst om dat dak niet te laten invallen.
Maar de sociale ongelijkheid, al aanwezig in de eerste landbouwgemeenschappen, creëerde elites die hun macht en status wilden vereeuwigd zien in prestigieuze bouwwerken. En zo ontstond het eigenlijke architectenberoep: de bouwmeester in dienst van de machthebber. De Europese renaissance werd hét gloriemoment van het politieke grote gebaar.
Met de behuizing van de gewone man hielden renaissance-architecten zich dan ook niet bezig, wel met kerken, basilieken, paleizen voor oude en nieuwe rijken, weelderige villa’s, en andere luxeproducten. Ze kenden natuurlijk wel hun vak, waardoor we ons nog steeds kunnen vergapen aan grootse, soms protserige artefacten in Venetië en Firenze. “Firmitas” (stevigheid), “Utilitas” (bruikbaarheid) en “Venustas” (schoonheid, harmonie) waren de drie grote criteria in de renaissance-architectuur, al vastgelegd door de klassiek-Romeinse bouwmeester Vitruvius.
Maar met die Utilitas liep het fout. De bouw van het paleis van Versailles, waarvoor ijdeltuit Louis XIV zelf architect speelde, geassisteerd door een paar bouwmeesters, toont hoe een gebouw puur decor kan worden. Het complex bevat niet één toilet, terwijl de kakstoel al wel in de renaissancepaleizen bestond. De hovelingen deden dus hun gevoeg in de tuin en gebruikten liters parfum om de geurtjes te verdringen. Een veeg teken.
Van Le Corbusier tot City Marketing
De Franse Revolutie onthoofdde wel de monarch, maar maakte jammer genoeg geen korte metten met het principe van publieke prestige-architectuur. Integendeel, de burgerlijke politieke macht had nog meer behoefte aan representatie en uiterlijkheid. Daarvoor werden onderwijsinstituten gecreëerd die respectabele, technisch onderlegde bouwmeesters afleverden. En daar liep het een tweede keer mis. In het Ik-tijdperk van de moderniteit verscheen de architect-kunstenaar, die alle aandacht naar zich toezoog, waarbij functionaliteit en duurzaamheid bijkomstig werden. Dat leidde soms tot hilarische toestanden.
Le Corbusier, de peetvader van de modernistische architectuur, leverde in zijn gekende blokjesstijl huizen af waar het binnen regende. Watblieft? U gaat toch niet klagen zeker, als zo’n genie uw plannen heeft gesigneerd?
Het nieuwe Antwerpse gerechtsgebouw aan het Zuid (officieel het ‘Vlinderpaleis’, maar alom gekend als de Frietzakken), getekend Richard Rogers, was begroot op 76,8 miljoen euro, maar kostte uiteindelijk 280 miljoen euro gekost. Klein detail: de poorten vielen te smal uit, de gevangeniswagens konden niet eens binnen rijden, naast 1001 andere absurditeiten. Oeps. Maar Antwerpen had wel zijn nieuw landmark.
En zo komen we bij de hedendaagse publieke architectuur. De grootheidswaanzin van overheden op elk niveau doet elk gevoel voor proportie verliezen. De meest dwaze city-marketing-projecten (‘Hoe zet ik mijn gemeente/stad/regio op de wereldkaart?’) eindigen in fantaisistische prestigeconstructen, die door een ster-architect met veel gebakken lucht worden afgeleverd. Peperdure, opdringerige, en amper functionele artefacten die verrijzen als een mateloze architectuur van het uitroepteken, zonder aandacht voor de omgeving of bekommernis om functionaliteit.
Er dweilen zo’n tien van die flamboyante meester-oplichters (want dat zijn ze) de planeet af. De Spaanse architect Santiago Calatrava is de bekendste, met een lange lijst van dure blunders in zijn spoor. Bruggen waar je niet kan op lopen (Bilbao), stations die niet kunnen geventileerd worden (New York), theaters met zitplaatsen zonder zicht op het podium (Valencia).
Standaard zijn steeds weer de budgettaire ontsporingen, met als nasleep eindeloze juridische procedures die de bouwheer nog meer op kosten jagen. Zijn geboortestad Valencia, waar hij kunstwerk na kunstwerk mocht neerpoten, zit met een verzameling onwerkbare, na een paar jaar reeds aftakelende gedrochten en een schuldenput van 700 miljoen euro.
‘Stegiosaurus
En zopas werd het ondergrondse ‘Oculus’-treinstation van Ground Zero in New York afgeleverd. Zeven jaar later dan voorzien en dubbel zo duur als begroot, namelijk 4 miljard dollar. Alles ruikt naar de architect/kunstenaar, tot de deurklinken toe moesten Calatrava gesigneerd zijn.
Echter, vandaag, op dag 1, blijkt dat dit gebouw, door New Yorkers zelf omschreven als ‘een kitsjerige stegiosaurus’ (terwijl het eigenlijk de vleugels van een duif moest voorstellen), niet zal doen wat het moet doen, namelijk reizigers comfortabel en veilig opvangen, met zijn veel te smalle trappen, kleine perrons en spiegelgladde vloeren waarop mensen bij regenweer verongelukken. Calatrava pareert de kritiek: dit gebouw zal geschiedenis maken. En of.
Deze grande folie van ’s werelds meest gevierde architect vraagt –en dat is het cynische, speciaal op deze plek- om een tabula rasa, beginnen vanaf zero. Weg met die ongein, je zou bijna hopen dat hier nog eens een dwaas een pakje met inhoud achterlaat, liefst dan toch op een lege zondagmorgen.
Een simpele waakvlam ware soberder én krachtiger geweest, ter nagedachtenis van de slachtoffers van 11 september 2001. Voor de rest vraagt zo’n treinstation om duurzame, zinnige, doordachte architectuur op mensenmaat. De Bauhaus-architecten, door Hitler verdreven en naar Amerika uitgeweken, waren daar wél mee bezig. Wat is er met hun erfenis gebeurd?