Hoe de Belgische noblessecultuur dunnetjes wordt overgedaan in het Vlaams Parlement
“Aan de vooravond van de Vlaamse feestdag mocht Vlaams minister Dirk Van Mechelen (Open VLD) gisteren de jonge traditie van de Vlaamse regering, het uitreiken van de wapenbrieven, in ere houden.”
Het persbericht gleed moeiteloos mee met de rest van de komkommerverhalen, in de richting van de publieke cloaca. Nochtans stemt het tot nadenken: een ritueel, dat expliciet tot de monarchie en het Belgische regime behoort, wordt in een light-versie geïmiteerd door een jonge Vlaamse instelling die haar bevoegdheden tracht uit te breiden in de richting van iets dat ooit toch een Vlaamse republikeinse entiteit moet worden. Of gaan we, als het zover is, ook ergens in de Europese koningshuizen shoppen, zoals in 1830 gebeurde?Zoals bekend lauwert het hof elk jaar rond 21 juli een aantal verdienstelijke Belgen. Ze worden daarmee ingelijfd in een legertje baronnen en baronessen dat geacht wordt om op te komen voor wat rest van de unitaire Belgische staat, die door het hof gekoesterd wordt als jobgarantie en door Wallonië als inkomensverzekering.
De jaarlijkse proclamatie in Laken is dus een vorm van netwerking, gestuurd door de meest conservatieve krachten in het Belgisch establishment. Het heimelijke dédain van de ‘oude adel’ uit de Almanach de Gotha tegenover de versgeridderde parvenu’s belet niet dat heel de noblessecultuur streeft naar een behoud van de klassieke elites: mensen en organisaties met macht, die deze macht zo min mogelijk willen laten verdunnen door het reguliere democratische spel, of nog minder door de wil van het gepeupel. Dat impliceert discretie, geheimhouding en ondoorzichtigheid.In dat opzicht is het idee van ‘wapenbrieven’ ronduit in tegenspraak met de brede, moderne emancipatiegedachte die het Vlaamse onafhankelijkheidsstreven zou moeten dragen. Het fenomeen versterkt een bangelijk vermoeden dat de gesloten Belgische elitecultuur zich reproduceert in een nieuw establishment van Vlaamse self-made-nobelen.
Het ereschild-met-familiewapen wordt door Minister Van Mechelen verkocht als ‘een sluitstuk van de modernisering en actualisering van de heraldiek’ (sic), terwijl het eigenlijk de complexen van de Vlaamse beweging bevestigt. Door de schouwgarnituren van de monarchie over te nemen, toont het Vlaamse embryo dat het mentaal eigenlijk niet levensvatbaar is. We hebben nog een lange weg te gaan, wanneer een gewezen cultuurminister als Paul Van Grembergen voor 500 Euro persé met zijn wapenschild op een hobbelpaard wil hossen. Het wijst op een gebrek aan fierheid en aan republikeins élan: nu al lijkt Vlaanderen af te stevenen op een mufruikende saloncultuur, nog voor het de finale ontvoogdingsfase heeft gekend. Door traditie te verwarren met oubolligheid, en maatschappelijke erkenning met snobistische pronkzucht, suggereert men dat het Vlaanderen van morgen wonderwel zal gelijken op het België van gisteren. Een tamelijk schimmig rijkje van standen, families en privileges,- een beetje zoals ‘Open-VLD’ met de slagzin ‘Niet de afkomst telt, wel de toekomst’ in de voorbije verkiezingsstrijd stapte, en namen als Mathias De Clercq, Willem Frederik Schiltz, Katia della Faille de Limburg Stirum en Jean-Jacques De Gucht naar voren schoof.
French Cancan
Historisch gezien heeft de adel altijd op de rem van maatschappelijke hervormingen gestaan. Het koninkrijk België is in 1830 niet opgericht als ‘toonbeeld voor moderne naties, geïnspireerd door de ideeën van de Verlichting’, zoals Belgicistisch geïnspireerde historici het graag stellen, maar als verdere etappe van de restauratie, bezegeld in het Congres van Wenen (1815) na de nederlaag van Napoléon Bonaparte. De Bourbon-koning Louis Philippe kwam in 1830 op de Franse troon en had vervolgens een flink aandeel in de enscenering van de ‘Belgische Revolutie’, die de Oranje-dynastie gewoon ruilde voor die van Saksen-Coburg. En zoals Frankrijk zou verglijden in de benauwelijk-reactionaire sfeer van het tweede Keizerrijk, de wufte oppervlakkigheid van de French Cancan en de protserige Empire-stijl, ontstond in het 19de eeuwse België de burgerlijk-aristocratische coulissencultuur zoals we hem tot op vandaag kennen, en zoals onderzoeksjournalist Jan Puype ze beschrijft in zijn opmerkelijk boek ‘De Elite van België-Welkom in de club’ .
Ik serveer deze historische voetnoot om aan te tonen dat aristocratische symbolen wel degelijk beladen zijn. En dat republikeinse vrijheidsbewegingen –waartoe ik tot nader order het flamingantisme reken- zich beter onthouden van rituelen die herinneren aan dynastieke macht, stambomen, geboorterecht en gesloten society-netwerken. Eerbetoon vanwege de samenleving aan individuen moet kunnen, maar die rol hebben de media al ruimschoots op zich genomen, met een uit haar voegen springende celebrity-cultuur. De creatie van een Vlaamse (s)nobility is archaïsch én kinderachtig. Behalve in Groot-Brittanië worden bij mijn weten in Europa nergens nog edelen gefabriceerd. Uit een recente peiling van het Laatste Nieuws blijkt dat 77% van de Vlamingen de jaarlijkse lintjesregen in Laken compleet voorbijgestreefd vindt. Ik kan me niet voorstellen dat die overgrote meerderheid wél zou te vinden zijn voor een Vlaams afkooksel ervan. Het ongeadelde zootje ambachtslui en boeren dat in 1302 een ridderleger in het zand deed bijten,- als we dan toch mythes moeten koesteren: dan liever dit verhaal.